TEXEL.


Na een zomerse rustperiode is deze excursie bij uitstek de gelegenheid om de inmiddels op gang gekomen vogeltrek eens nader te gaan bekijken. Al vroeg in de ochtend werden we verwelkomd door excursieleider Michiel. Iedereen was op tijd en het streven om de boot van 8.30 uur te halen zou makkelijk gerealiseerd kunnen worden.
Het eiland Texel is een gemeente en is het grootste van de Nederlandse waddeneilanden. De naam wordt uitgesproken als “tessel”. Het is een geliefd eiland voor vogelliefhebbers. Op sommige dagen kan een ervaren vogelaar wel honderd verschillende soorten waarnemen. Er broeden in het voorjaar vooral in de duingebieden ongeveer 80 verschillende vogelsoorten, maar in totaal zijn zo'n 300 soorten op Texel waargenomen. Ik ben benieuwd hoeveel soorten wij gaan zien.
De weersvooruitzichten voor die dag waren veelbelovend; droog, helder, af en toe een zonnetje en weinig wind. Na een korte instructie gingen we op weg.
Zo gezegd reden we dus rond de klok van negen het eiland op en zou de eerste stop bij De Petten zijn waar met onze “spion” was afgesproken. Enthousiast als een ieder was hoopten we natuurlijk van hem te horen dat er bijzondere waarnemingen waren gedaan die ochtend, maar helaas, al het bijzondere zouden we op eigen kracht moeten waarnemen. Derhalve werden gelijk de telescopen en verrekijkers ter hand genomen en al direct konden de bonte strandlopers, rosse grutto’s, tureluurs, etc. niet meer aan onze waarneming ontsnappen. Ook de bontbekplevieren, steenlopers, watersnippen en overvliegende grote stern konden worden genoteerd.
Na enige tijd ging de tocht voort langs de wadkant. Via de haven van Oudeschild reden we de IJsdijk op naar de vogelkijkhut van Dijkhuizen. Om de vogelhut te bereiken moet je een stukje door de weilanden (en de koeienvlaai) lopen. Daar foerageerden langs de waterrand bonte strandloper, kleine strandloper en drieteenstrandloper. De kleine strandloper was voor een aantal weer een nieuwe soort en een ieder was dan ook benieuwd hoe deze te herkennen cq te onderscheiden was. In dit geval was er mooi vergelijkingsmateriaal omdat de kleine strandloper in het gezelschap van een bonte strandloper liep, waardoor het verschil in grootte goed te zien was. Aangezien het een jong exemplaar betrof was ook de dunne (witte) V op de rug goed te zien.
De verderop gelegen plas in hetzelfde gebied de “Ottersaat” was geheel onverwachts slecht bewoond. Daarom dus maar via de IJsdijk, die overgaat in de Lancasterdijk, doorrijden naar Oosterend om bij het “Wagejot” te kijken. In de uitgestrekte plas stond een grote groep goudplevieren en konden we ook de eerste kluten noteren. Wat ikzelf wel mooi vond was de aanwezigheid van een prachtige, nagenoeg nog volledig in zomerkleed aanwezige zilverplevier. Ook de kemphanen waren met een behoorlijk aantal vertegenwoordigd.
Als laatste aan de wadkant moet er natuurlijk ook een blik over het wad zelf geworpen worden. Dat zijn we dan ook gaan doen vanaf de dijk nabij Oost. Over een brede strook langs de dijk waren de eidereenden te zien. Tussen de eiders zwommen futen en werd een vermeende zwarte zeeeend waargenomen. Ook waren een aantal geoorde futen te zien. Welliswaar steeds duikend om te foerageren, maar gelukkig wel trouw terugkomend op dezelfde plek zodat de meesten ze goed hebben kunnen zien. Een zeer leuke bezienswaardigheid was een plotseling opduikende zeekoet die vlak voor de dijkrand zijn visjes probeerde te verschalken. Tot op een meter of vijf was hij goed te volgen en kon je af en toe de geweldige versnelling zien die hij onderwater gebruikt om zijn prooi te pakken te krijgen. De liefhebber kreeg ook ruimschoots de gelegenheid om een foto te maken. Zelfs zoveel dat degene die zijn toestel in de auto had laten liggen dat in een zeker tempo (en een beetje conditie) nog kon halen.
Na enige vertraging zijn we daarna een plek gaan opzoeken voor een sanitaire stop. We waren inmiddels al geruime tijd onderweg en de dames (voor mannen is het ietsje gemakkelijker) vonden dat een zeer goed idee. Restaurant “De Robbenjager”, tussen de Cocksdorp en de vuurtoren, nabij “de tuintjes”, werd daarvoor uitgekozen. Kwam mooi uit, want “de tuintjes”was onze volgende stop.
Roodborsttapuit en in ieder geval (juveniele) zwarte roodstaart waren ons deel. Over de gekraagde roodstaart kon geen uitsluitsel worden gegeven.
De Muy en de Slufter hebben we dit keer helaas niet aangedaan en zijn voor de kusttrek naar “Westerslag” gereden. Hoewel het tijdstip er eigenlijk niet goed voor was, de klok gaf inmiddels vier uur aan, hadden we toch nog de hoop op een jager die voorbij zou komen. Die hoop is uitgekomen. Onder het toeziend oog van een stormmeeuw, werd vanaf grote afstand een kleine jager gespot die ons laag en vlak langs de kustrand vliegend tegemoet kwam. Hij was dus zeer goed waar te nemen.
Daarna zijn we via Den Hoorn, over de Stuifdijk, naar de Mokbaai gereden. Het zeewater had zich inmiddels ver teruggetrokken waardoor het wad over een grote oppervlakte droog was komen te liggen. Steltlopers, plevieren, eenden, lepelaars, etc. deden zich dan ook tegoed aan alle aangeboden waar. Als afsluiter werd geheel onverwacht een grote zilverreiger gespot. De grote gele snavel was goed te zien evenals de lange nek. Nummer 79 werd genoteerd.
Het zou leuk zijn als we er een mooi rond getal van hadden kunnen maken, maar dat was ons niet gegund. Het was tijd om ons op te maken voor de terugreis. De boot van zeven uur was ons streven. Mocht de tachtigste zich op dat kleine stukje nog laten zien dan zou dat leuk zijn, maar ik ben van mening dat we met 79 soorten, zeer tevreden mogen zijn. Zeker gezien het feit dat de zeekoet, de kleine jager en de grote zilverreiger van korte afstand goed te zien waren. Het voortreffelijke weer, maar ook een zeer enthousiast excursieleider hebben daaraan een grote bijdrage geleverd.

REEUWIJKSE PLASSEN



De Reeuwijkse plassen zijn dertien plassen tussen Bodegraven en Gouda, ten oosten van het dorp Reeuwijk. Ze zijn van elkaar gescheiden door smalle weggetjes. De plassen hebben allemaal een rechthoekige vorm, waarin de vroegere verkaveling van de weilanden nog valt te herkennen. Rond de plassen liggen waardevolle graslanden, waar het beheer gedeeltelijk wordt afgestemd op weidevogels. Op andere delen (schraalgraslanden) ligt het accent op botanische waarden. De plas Broekvelden en Vettenbroek wordt door grote aantallen watervogels gebruikt als rust- en voedselgebied. Tijdens vorstperioden blijft deze plas door de grotere diepte langer open dan de overige plassen. Uit de wijde omgeving bezoeken dan duizenden watervogels (onder meer kleine zwaan, smient, krakeend en slobeend) deze plassen. Verder staat het gebied bekend om het nog in redelijke aantallen voorkomen van de grote karekiet als broedvogel. Op Broekvelden/Vettenbroek na zijn de plassen in de 18e eeuw ontstaan door turfwinning. Vanuit het lintdorp Sluipwijk werd het veen tot onder het grondwaterpeil afgegraven, om te worden gedroogd tot turf die werd opgestookt door de pottenbakkerijen en bierbrouwerijen van Gouda. In de 19e eeuw ontstonden plannen om de plassen in te polderen, maar daar is het nooit van gekomen. Op 20 juli 1930 werd door Provinciale Staten van Zuid Holland definitief tegen inpoldering beslist. Broekvelden/Vettenbroek is in de jaren zeventig van de 20e eeuw ontstaan als zandwinningsput voor de aanleg van de A12 en de wijk Bloemedaal in Gouda.

Sluipwijk is ook ons startpunt. Na de auto’s geparkeerd te hebben bij de kerk was het nog een klein stukje lopen naar de boot. Deze was ruim bemeten en er was dan ook genoeg plek voor een ieder. Alvorens we op plassen konden komen moesten we een drietal ophaalbruggetjes passeren. Deze bruggetjes waren te laag om al bukkend onderdoor te gaan, dus waren we op de lenigheid en soeplesse van enkelen aangewezen om deze te passeren. Hun kennis van de brugtechnieken kwam ook van pas, want het is niet zomaar een bruggetje omhoog takelen. Weg afzetten, van grendel afhalen, lier vrijgeven, optakelen en uiteindelijk de handeling achterstevoren terug om alles weer in orginele staat terug te brengen. Maar dan toch eindelijk op de plassen. Het was er stil. Windstil en de ochtendmist deed ook een duit in het zakje om de rust te accentueren. Zelfs het brommen van de motor klonk vredig.
Deze rust en het tijdstip was ideaal om een kakafonie van de aanwezige vogelpopulatie te kunnen horen echter ze lieten het een beetje afweten. Wat we zagen en hoorden waren nog niet eens de riet- en moerasvogels, maar eerder de struweelzangers als winterkoning, mus en vink. Op de plas zagen we de gebruikelijke soorten als kokmeeuw, visdief, fuut, aalscholver, etc.
Na enige tijd zijn we aangelegd om wat plantesoorten te bekijken. Dit aanleggen was niet vanzelfspreken omdat een paar vissers de aanlegsteiger als hun ideale plek hadden gekozen waardoor Werner genoopt was er omheen te varen en iets verder aan te leggen. Hoewel hij zijn best deed om de lijnen te ontwijken gebeurde het toch dat hij in een lijn terecht kwam (die dingen zie je ook bijna niet). Twee van de plantensoorten die ons werden aangewezen waren de Grote Ratelaar en de Rietorchis. De orchissen stonden gelukkig zo tussen het riet dat ze uit het zicht van de wandelaars stonden. Zeer leuk om te zien. Een kort ommetje en vervolgens weer de boot in om wat vogelsoorten te spotten. Die waren inmiddels ook een beetje wakker geworden. De Rietgors en de Kleine Karekiet lieten zich eerst horen vervolgens de Rietzander en uiteindelijk ook de Grote Karekiet. Aan zijn geluid te horen moest hij op nog geen twee meter van de punt van de boot in het riet zitten, maar hij was niet te zien. Twee Nijlganzen (wat een commentaar op die beesten zeg) zaten bovenop het dak van een jagershutje te wachten tot de jager zou komen.
De grote Karekiet liet zich wederom horen. Dit keer zaten er drie op een korte afstand van elkaar. De derde liet zich uiteindelijk ook goed zien. Een prachtig schouwspel zoals deze grote vogel met witte keel en opengesperde snavel zijn geluid produceert.
Na enige tijd dit aanschouwd te hebben trok Werner weer aan het koord om de motor te starten en verder te gaan. Op naar de meeuwenkolonie.
Wat maken die beesten toch met z’n allen een lawaai zeg. Oorverdovend, maar wel een prachtig gezicht om naar te kijken. Wat nog leuker was waren de jonge meeuwen. In alle varianten hebben we ze gezien. Kuikens nog in het ei en net uit het ei, wat grotere kuikens en vervolgens de eersten die te water gingen en natuurlijk ook die jongen die hun vleugels begonnen uit te slaan om het luchtruim in te gaan.
De tijd ging razendsnel voorbij en het was dan ook jammer dat ik wat eerder weg moest.
We werden bij de kerk afgezet en zagen de anderen weer terug gaan naar de plas om te kijken of de Krooneend zich ook nog liet zien. Uit de mailwisseling is dan ook gebleken dat zij die inderdaad hebben getroffen. Inclusief de jonge eenden zelfs.
We hebben de Reeuwijkse Plassen op een bijzondere manier mogen zien. Werner heeft ons meegenomen naar bijzondere plekjes, waaronder zijn eigen project, en verteld over de geschiedenis van de plassen en wat en allemaal nog komen gaat in de toekomst.
Interessant en leuk om te weten. Deze plassen zijn dus de moeite waard voor een volgend bezoek.

WAPSERVELD


Vergezeld door 10 zeer gemotiveerde vogelaars ben ik op weg gegaan naar het Drents-Friese landschap om een redelijk uniek natuurgebied te gaan bezoeken. In eerste instantie lag het in de bedoeling het Doldersummerveld met een bezoek te vereren, maar de plannen waren iets bijgesteld. In plaats daarvan zijn we in het naastgelegen Wapserveld geweest en daarna het Fochteloërveen.
Het Wapserveld gaan wij onder begeleiding van Rob van Es, werkzaam bij natuurmonumenten verkennen. Natuurlijk willen we gelijk de gehele vogelpopulatie zien die er in het gebied is, maar daar moeten we wat geduld voor opbrengen omdat de boswachter natuurlijk eerst wat algemene informatie aan ons kwijt wil. Het Wapserveld is net als het Doldersummerveld een vochtig heidegebied binnen het Drents-Friese wold. Het terrein wordt begraasd door schotse hooglanders en schapen die ervoor zorgen dat de heide in stand blijft. Wij komen natuurlijk voor de vogelsoorten die er zijn, zoals bijvoorbeeld de grauwe klauwier en wielewaal, maar daarnaast is er in dit gebied nog meer uitzonderlijks te zien zoals de gevlekte orchis, kleine zonnedauw, de adder en op vlindergebied is hier het zeldzame gentiaanblauwtje te vinden.
Eenmaal op weg worden de eerste soorten natuurlijk al gespot. Tapuit, roodborsttapuit, veldleeuwerik en bij een klein vennetje wat toelichting op de bloeiende waterranonkel. Wat verderop hoorden we de wielewaal zijn lied zingen en in hetzelfde bosje zat ook een paartje roodborsttapuiten met vlak daarnaast een geelgors die luidkeels de vijfde van Beethoven ten gehore bracht. Een boompieper, die het kennelijk niet leuk vond dat wij met de rug naar hem gekeerd stonden, liet zich ook horen, toonde vervolgens zijn karakteristieke “opvliegende” kunstje om daarna op een tak te gaan zitten om gefotografeerd te kunnen worden. Natuurlijk net weer te ver weg voor alle teletoeters en optische compactzoomers, alhoewel ik denk dat Cees toch een aardig plaatje moet hebben. Hij zag op een slinkse wijze kans achter een boom te komen die redelijk dichtbij kwam.
Niet veel verder werd de grauwe klauwier al gezien. We konden hem niet goed in de kijker krijgen omdat hij, zenuwachtig heen- en weervliegend, van plek naar plek vloog zonder lang genoeg te blijven zitten. Naar alle waarschijnlijkheid waren wij in de buurt van zijn nest en wilde hij ons meelokken. Dat is hem gelukt en 100 meter verder waren we dan ook in staat om deze prachtige “boef”, eindelijk stilzittend in de top van een boom, goed te kunnen bekijken. Vanaf diezelfde plek konden we nu ook het vrouwtje zien en constateerden we dat zowel het mannetje als het vrouwtje in de struik langs het wandelpad doken, wat waarschijnlijk betekende dat daar hun nest in was.
De tijd vloog voorbij. We zouden ook nog naar het Fochteloërveen gaan en hoewel we nog lang niet hadden gezien wat we wilden zien: omdraaien en naar de auto’s.

Posted by Picasa

FOCHTELOËRVEEN.


Het Fochteloërveen ligt op ca. een half uurtje rijden vanaf het Wapserveld en ligt op de grens van Drenthe en Friesland. Het is een wijds, dras hoogveengebied. In 1938 is dit gebied in handen van Natuurmonumenten gekomen en in de jaren daarna is het gebied door nog meer aankopen behoorlijk vergroot. Omstreeks 1980 is begonnen met herstel van dit gebied. Door middel van dijken, stuwen en het aanbrengen van randzones rond het gebied is de (noodzakelijk gewenste) waterhuishouding weer op peil gebracht. Inmiddels heeft dat ook tot resultaten geleidt. Typische vogelsoorten als wulp, bosruiter, roodborsttapuit, geoorde fuut en dodaars bevolken het gebied weer en broeden er weer. Ook de kraanvogel broedt er, en de slangenarend is naar aanleiding van de talrijke adders in dit gebied ook weer teruggekeerd. Te mooi om waar te zijn zul je denken en dus reden om dit met eigen ogen te aanschouwen.
Aangekomen op de plaats van bestemming werden we al gelijk geconfronteerd met talrijk zingende vogels in het naastgelegen bos. Daar werd gelijk de bonte vliegenvanger uitgepikt. Wilco wist te vertellen dat dit de wat valere verschijningsvorm (soort) betrof. De ander vorm is de “echte” zwart-witte zoals we die uit de boekjes kennen. Tevens maakte Wilco ons attent op een grote libel met een witte snuit die de toepasselijke naam venwitsnuitlibelle heeft meegekregen.
Vervolgens zijn we door het bos naar de uitkijktoren gelopen die op ca. een kilometer
van de parkeerplaats ligt (
http://www.vogelkijkhut.nl/vkh_info.php?id=57 ). Geen traditioneel bouwwerk zoals we die op andere locaties aantreffen, maar in dit geval een beetje een futuristisch bouwwerk in de vorm van een 18 meter hoge “7”, althans vanaf de zijkant, waarvan je kan afvragen of het wel in het landschap past. Functioneel is het wel. Eenmaal boven heb je een prachtig uitzicht over het grootste deel van het veengebied. Heel prettig te constateren dat we dit in Nederland nog kunnen aanschouwen. Eén grote vaalgele vlakte, onderbroken door struiken en waterpartijen, waar uiteindelijk dan ook nog twee foeragerende kraanvogels uitgepikt werden. Ge-wel-dig. Echt een aanrader en wat mij betreft een blijvertje in de excursiereeks.
Na afscheid te hebben genomen van een zenuwachtige witte kwikstaart (zijn nest zat waarschijnlijk in de zijkant van de toren, op kijkhoogte) heb ik onderaan de voet van de toren nog een mooie foto kunnen maken van een viervlek platbuik (libellensoort).
Vervolgens op naar het derde adres van deze dag: Diependal.

Posted by Picasa


Vlak voor speelstad Oranje heb je vogelkijkhut “Diependal” . Een zes meter boven het voormalige vloeiveldencomplex uitrijzende toren, die uitzicht biedt op één van de vogelrijkste gebieden van Drenthe en die te bereiken is via een 162 meter lange “ondergrondse” tunnel ( http://www.vogelkijkhut.nl/vkh_info.php?id=94 ).
Hier gingen we specifiek voor de roodhalsfuut en de geoorde fuut. Door het openzetten van alle kijkgaten werd de hut wel een tochtige bedoeling, maar aangezien de hut zich midden in het gebied bevindt, moet je er wat voor over hebben om alles goed te kunnen zien. Als eerste werd de geoorde fuut gezien en uiteindelijk kwam de roodhalsfuut ook uit het riet. Beide soorten zijn goed te zien geweest. Op de valreep vloog er ook nog een roerdomp over het veld.
Deze excursie naar het Wapserveld en Fochteloërveen heeft volledig aan de verwachting voldaan en het merendeel van de genoemde soorten is gezien. 82 Soorten zijn er genoteerd; geweldig toch!
Vanaf deze plaats mijn (en waarschijnlijk ieders) dank aan onze excursieleider Rob en tot ziens maar weer.



Posted by Picasa